"Noem me alsjeblieft gewoon Wim"

Geschreven door het 'tuinmeisje' in het hospice

Vier weken geleden kwam hij binnen in het hospice. Meneer A. Hij werd geschetst als geboren in IndiĆ«, gewerkt bij de marine en liefhebber van zwarte thee en whisky. Als een man met een gebruiksaanwijzing. 

Wim hoeft niet te winnen
Toen ik hem voor het eerst in zijn bed zag liggen was daar een lange man met oedeem. Lijkwit en gezwollen handen. Hij had leukemie. Ik stelde me voor als vrijwilliger en noemde mijn naam. “Ik ben Wim”, zei hij, “en ik wil graag dat je me zo noemt. Dat ge-meneer vind ik zo’n onzin, we zijn toch allemaal gelijk toch? En ik wil graag om half vier uit mijn bed geholpen.” 
Om half vier hielpen we hem samen uit bed. “Ja, ik moet in dat gekke ding (rolstoel), maar goed, dat moet dan maar” zei Wim.  Hij wilde graag aan de tafel in de huiskamer zitten. “Ze stelden gisteren voor dat ik een spelletje ging doen. Triviant of zo. Ik ken het nog niet maar dat moeten jullie me dan maar leren.” Ik pakte de Triviant uit de kast en friste mijn geheugen op met de gebruiksaanwijzing. We deden een eenvoudige versie. Gewoon wie het eerst al zijn stenen heeft uitgelegd. 
“Oh, u gaat goed” zei mijn collega vrijwilliger, “straks gaat u nog winnen!”
 “Zeg je nou u tegen mij?” vroeg Wim aan haar. “Wil je daar ogenblikkelijk mee stoppen? Ik ben gewoon Wim.” Het was inderdaad best moeilijk om hem Wim te noemen. Hij was eigenlijk veel meer een meneer. 
“En ik hoef helemaal niet te winnen, het gaat mij om het spel”, vervolgt hij zijn verhaal. 
Ik vraag hem of hij aan sport heeft gedaan. “Ja, atletiek, rugby, roeien. Bij roeien vond ik vooral het coachen leuk. Ik kon zelf niet zo goed roeien”, zegt hij. We vervolgen het spel. Mijn collega is het eerst uit. Dan volgt Wim. 
“Wilt u wat drinken?” vraag ik hem. “Ja, als je me nu verder gewoon Wim noemt, wil ik wel een whisky”, zegt hij. Ik moet lachen. 
Met een whisky erbij doen we nog een spelletje Triominos. Het is huiselijk gezellig.

Bij het eten komt ook een andere gast aan tafel om mee te eten. Ik heb bij de Chinees op verzoek van Wim Tjap tjoy, kipstate en seroendeng gehaald. 
Na het eten wil hij meteen in bed. Zijn gehoorapparaat moet uit. “Oh en haal alsjeblieft die batterijen eruit en leg ze ver van elkaar.” Oke, we leren elke dag. Ik weet nu ook hoe je met gehoorapparaten om moet gaan.

“Als ik slaap ben ik zo dicht mogelijk bij waar ik wil zijn”
Een week later kom ik weer. Meneer A. wil niet meer uit zijn bed. “Laat mij maar gewoon
slapen, ik ben hier toch niet voor de gezelligheid? Ik wil gewoon dat het zo snel mogelijk afgelopen is. Het liefst zou ik een zetje krijgen, dit is toch niks zo? Als ik slaap ben het dichtst bij waar ik wil zijn, dus laat me alsjeblieft met rust. Als ik wat nodig heb druk ik wel op de bel.” Als ik wegloop vervolgt hij: “En wacht, wil je mijn lamp uit de woonkamer hier naast mijn bed zetten? Dat lampje wat ik hier nu heb dat is toch niks?” Ik haal de lamp uit de woonkamer en plaats die zo naast het nachtkastje dat hij hem zelf kan bedienen. Thuis vertel ik mijn eigen Wim over ‘de generaal’ in het hospice.


Weer een week later slaapt hij als ik kom. We besluiten hem rustig te laten slapen. Af en toe kijk ik even om het hoekje. De gordijnen zijn gesloten, het is heel donker. Ik hoor hem nog ademhalen en laat hem met rust. Tegen etenstijd aarzelen we of we hem moeten vragen of hij wat wil eten. We hebben gebakken aardappeltjes, worteltjes en een slavink. Er is nog een beetje over

Water wordt niet heter dan 100 °C
Een half uur voor de avondploeg ons komt aflossen besluit ik toch nog even bij hem te gaan kijken. Daar ligt hij in het spotlicht van zijn eigen lamp. Hij kijkt me aan. “Kun je me rechtop zetten, en hoe laat is het eigenlijk?” Ik doe de achterkant van het bed omhoog en vraag of hij wat wil eten of drinken. “ Ja, ik wil graag twee glazen water, want ik verga van de dorst. En wat eten we eigenlijk vandaag?” Ik bied hem de gebakken aardappeltjes aan met rabarbermoes. Als hij het op heeft zegt hij: ”Jullie zijn stout geweest! Die aardappeltjes dat is toch niks!. De rabarbermoes was wel lekker.” 
Ik vraag hem of hij nog wat toe wil. “Ja, nu heb ik een probleem”, zegt hij. “Ik zou zo graag nog een keer de zwarte thee willen zoals ik dat gewend ben te drinken, maar jullie kunnen dat allemaal niet goed. Het is niet heet genoeg. Jullie koken het water niet lang genoeg.” 
Hij heeft zijn eigen busje met thee mee naar het hospice gebracht, met zijn favoriete theesoort: ‘het kistje van de keizer’. Hij wil altijd zelf het thee-ei vullen met bladeren zodat de hoeveelheid thee goed is. Maar dan nog, is het ons nog steeds niet gelukt de goede zwarte thee voor hem te maken. 
Ik zeg dat ik het nog een keer wil proberen. Dat ik het water borrelend op de thee in het glas zal gieten. “Want”, zeg ik,” als het borrelt kookt het en heter dan 100 °C kan water echt niet worden.” Hij kijkt me lachend aan, alsof ik hem door heb. “Oke, zegt hij, je mag het nog een keer proberen.” 
Ik volg zijn instructies en giet het water in de keuken borrelend in het glas. Ik zet het naast zijn bed. Het is nog te heet om te drinken en ik loop weer weg. Even later belt hij. “Ik geloof dat je het goed gedaan hebt”, zegt hij, “het ziet er goed zwart uit. Wil je me er nu nog een flinke kneep honing en twee klontjes suiker in doen?”  Ik doe wat hij vraagt. Hij roert het erdoor en drinkt een slok. “Goed zo”, zegt hij. Ik ga naar huis.

Terug naar het begin
De dag voordat ik weerkom is hij overleden in het bijzijn van dochter en zoon. Hij wilde geen uitvaartbijeenkomst meer, geen rouwdienst, geen kist. Op een brancard heeft hij het hospice verlaten. Zijn kinderen respecteerden zijn laatste wens. Geen overdreven flauwekul. Gewoon Wim. 

Reacties